czasowniki nieregularne 5

 0    12 adatlap    Mariusz321
letöltés mp3 Nyomtatás játszik ellenőrizze magát
 
kérdés válasz
mieć pozwolenie
kezdjen tanulni
mogen, mocht, mochten, heeft gemogen
brać
kezdjen tanulni
nemen, nam, namen, heeft genomen
jeść śniadanie
kezdjen tanulni
ontbijten, ontbeet, ontbeten, heeft ontbeten
być nieobecnym, być nieobecną
kezdjen tanulni
ontbreken, ontbrak, ontbraken, heeft ontbroken
umrzeć
kezdjen tanulni
overlijden, overleed, overleden, is overleden
umrzeć
kezdjen tanulni
sterven, stierf, stierven, is gestorven
jechać
kezdjen tanulni
rijden, reed, reden, heeft/is gereden
wołać
kezdjen tanulni
roepen, riep, riepen, heeft geroepen
wachać/ czuć zapach
kezdjen tanulni
ruiken, rook, roken, heeft geroken
golić się
kezdjen tanulni
scheren, schoor, schoren, heeft geschoren
strzelić
kezdjen tanulni
schieten, schoot, schoten, heeft geschoten
wydawać się/świecić
kezdjen tanulni
schijnen, scheen, schenen, heeft geschenen

Kommentár közzétételéhez be kell jelentkeznie.